e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schulen

Overzicht

Gevonden: 1625
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedende kip op eieren kloek: kluk (Schulen), kloekhen: klukhen (Schulen) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeds broedkarig: brūdkǫrex (Schulen) Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.] I-12
broedziek broedkarig: brui̯tkǭrex (Schulen) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broek broek: broek (Schulen) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: brok (Schulen, ... ), brōk (Schulen) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] III-1-3
broekenmaker broekenmaker: brōkǝmaǝkǝr (Schulen) Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b] II-7
broekenplank strijkplankje: strē̜kplɛŋskǝ (Schulen) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekspijp broekspijp: brokspeəpə (Schulen) de pijpen van de broek [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak achter achtertas: axtərteəs (Schulen), revolvertas: rəvoləvərteəs (Schulen) de achterzak [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak opzij zijtas: zeiteəs (Schulen) de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3