e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schulen

Overzicht

Gevonden: 1625
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
futloze jongen lummel: da es ine lummel (Schulen) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaatjestang gaatjestang: gãǝtjǝstaŋ (Schulen) Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a] II-7
gadeslaan? in de ogen houden: zijn zake in d⁄oeg haaə (Schulen) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gaffel gaffel: de gaffel (Schulen) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
galgenaas vagebond (<fr.): vagebond (Schulen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galmgaten galmgaten: galmgoaters (Schulen) Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)] III-3-3
galopperen galoppen: gǝlǫpǝ (Schulen), viervoetig (lopen): vī.rvűtex (Schulen) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
gang gang: gaŋk (Schulen) gang [ZND 01 (1922)] III-2-1
gans gans: gās (Schulen) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gapende wonde bloedvlees: bloet vliesch (Schulen) een gapende wonde [ZND 35 (1941)] III-1-2