19094 |
futloze jongen |
lummel:
da es ine lummel (P052p Schulen)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
28925 |
gaatjestang |
gaatjestang:
gãǝtjǝstaŋ (P052p Schulen)
|
Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a]
II-7
|
21557 |
gadeslaan? |
in de ogen houden:
zijn zake in d⁄oeg haaə (P052p Schulen)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
22733 |
gaffel |
gaffel:
de gaffel (P052p Schulen)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21314 |
galgenaas |
vagebond (<fr.):
vagebond (P052p Schulen)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgoaters (P052p Schulen)
|
Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33849 |
galopperen |
galoppen:
gǝlǫpǝ (P052p Schulen),
viervoetig (lopen):
vī.rvűtex (P052p Schulen)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gaŋk (P052p Schulen)
|
gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gās (P052p Schulen)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
18135 |
gapende wonde |
bloedvlees:
bloet vliesch (P052p Schulen)
|
een gapende wonde [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|