| 18187 |
hoofddoek |
kopslat:
kǫpslat (P052p Schulen),
maalslat:
mǭǝlslat (P052p Schulen),
vlaar:
vlār (P052p Schulen)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
| 20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hitkīəs (P052p Schulen)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 19654 |
hoofdkussen |
kussen:
keͅsə (P052p Schulen)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
| 18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppijn (P052p Schulen)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
| 33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstęk (P052p Schulen)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
| 23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hug tèət (P052p Schulen)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
| 23210 |
hoogdag |
hoogdag:
doə zen vier hugdāg (P052p Schulen)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
| 23277 |
hoogmis |
hoogmis:
de hoegmes (P052p Schulen),
də huchmis (P052p Schulen)
|
Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
| 26374 |
hoogsel |
hoogsels:
hīxsǝls (P052p Schulen),
zetselen:
zętsǝlǝ (P052p Schulen),
zetsels:
zętsǝls (P052p Schulen)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
| 22164 |
hooi |
hooi:
hoi̯ (P052p Schulen),
hui̯ (P052p Schulen)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|