32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (P052p Schulen)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
21461 |
kibbelen |
raaskallen:
ze zen wier aan⁄t rooskallen (P052p Schulen)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
kiel (P052p Schulen),
kieltje:
kilke (P052p Schulen)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
sxītǝ (P052p Schulen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (P052p Schulen)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kinnen (P052p Schulen)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
20571 |
kieskauwerig |
gier:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
gier (P052p Schulen)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
24416 |
kieuwen |
lellen:
ook in ZND 27, 084
lelle (P052p Schulen)
|
kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
24337 |
kikker |
kwakvors:
kwakfoͅs (P052p Schulen),
groene kikvors, die in de vijver zit
kwakvoͅs (P052p Schulen),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakvōͅs (P052p Schulen),
vors:
kokvors die in de weiden zit
voͅs (P052p Schulen),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
voͅs (P052p Schulen)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND] || kikvors, soort [ZND m]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
paddengedrek:
padəgədrɛk (P052p Schulen)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|