20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kørǝbloǝm (P052p Schulen)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
33092 |
korenmijt zetten |
maken:
mā.kǝ (P052p Schulen),
zetten:
zętǝ (P052p Schulen)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
korperaol (P052p Schulen)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
28978 |
kort stikken |
overstikken:
ēǝvǝrstēkǝ (P052p Schulen)
|
Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56]
II-7
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
kotte brok (P052p Schulen),
kotte brōk (P052p Schulen),
kotə brok (P052p Schulen)
|
een korte broek [N 59 (1973)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
stramp:
stramp (P052p Schulen)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
loden jas:
groengrijze, bruine, donkerbruine kleuren van lØ\\d\\ gemaakt Cfr. Van Dale: loden (I) (Hd.): 1) sterk gevolde dichte wollen stof; 2) jas, mantel, cape van de onder 1. genoemde stof NB Van Dale (DN): Loden, loden jas, mantel NB Van Dale (FN): loden [lodn], loden jas.
lōədə jàəs (P052p Schulen)
|
korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kort:
kǫt (P052p Schulen)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
23274 |
koster |
koster:
de köster (P052p Schulen),
kistər (P052p Schulen)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrəmənōͅt (P052p Schulen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (P052p Schulen)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|