24990 |
lauw |
lauw:
leu zetter (P052p Schulen)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (P052p Schulen)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
29060 |
legger |
achterkraag:
aǝxtǝrkrāx (P052p Schulen),
opener:
ø̜̄pǝnǝr (P052p Schulen)
|
Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b]
II-7
|
21553 |
lei |
lei:
de lei (P052p Schulen)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lēǝ (P052p Schulen)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
mīǝlkø̜i̯lǝ (P052p Schulen)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21503 |
lenen |
lenen:
līnə (P052p Schulen)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
19553 |
lepel |
lepel:
leppel (P052p Schulen)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
da es ien lugen (P052p Schulen)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
leve (P052p Schulen, ...
P052p Schulen)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|