25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
Nb. Doffe "o".
donderköp (L266p Sevenum),
gelpe lucht:
gèlpe lōōgt (L266p Sevenum),
gélpe loogt (L266p Sevenum),
hommelkoppen:
hommelköp (L266p Sevenum)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
hommel:
hommel (L266p Sevenum),
Nb. Doffe "o".
hommel (L266p Sevenum)
|
donder [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
avond worden:
aovend waere (L266p Sevenum),
aovend wère (L266p Sevenum)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dònker (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
dônker (L266p Sevenum),
(doffe o).
donker (L266p Sevenum),
(zelfde klank als "oo", maar kort).
donker (L266p Sevenum),
duister:
dōēster (L266p Sevenum),
duuster (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
dūūster (L266p Sevenum)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
puzels:
puuzels (L266p Sevenum),
pùùzels (L266p Sevenum)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doeëd (L266p Sevenum),
dŏĕət (L266p Sevenum),
dôet (L266p Sevenum),
met een v-tje op de o
dòət (L266p Sevenum)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doët (L266p Sevenum),
dŏĕd (L266p Sevenum)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34336 |
doodliggen |
doodliggen:
duǝtlegǝ (L266p Sevenum),
kapotliggen:
kǝpotlegǝ (L266p Sevenum)
|
Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31]
I-12
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
dôdskeest (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
doedshemd (L266p Sevenum),
doodshemd (L266p Sevenum),
doodskleder:
dodsklier (L266p Sevenum),
doodskleed:
dodsklîed (L266p Sevenum),
doodsklied (L266p Sevenum)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|