19575 |
drinkbeker |
uiles:
aarden pot (met oor) voor bv. bier.
öeles (L266p Sevenum)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinke (L266p Sevenum),
met een v-tje op de i
drìnkə (L266p Sevenum),
lessen:
lèsse (L266p Sevenum),
lésse (L266p Sevenum)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuigen:
zø̜i̯gǝ (L266p Sevenum)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (L266p Sevenum),
glās (L266p Sevenum)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26697 |
drinkkan |
drinkenstuit:
dreŋkǝstø̜jt (L266p Sevenum)
|
Het drinken vervoert men in een kruik. Honderdvijftig jaar geleden moet in L 288a de peelwerker een aarden kannetje meegenomen hebben met "botermelksdrank", aldus de zegsman. [II, 2d]
II-4
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
dreŋk (L266p Sevenum),
kuil:
kūl (L266p Sevenum)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
33701 |
droge plekken in moeras |
donk:
dōŋk (L266p Sevenum)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
34350 |
droge tepel |
dopdeem:
dopdē̜ǝmǝ (L266p Sevenum),
droge deem:
drȳǝx dē̜m (L266p Sevenum),
verschrompelen (ww.):
vǝrsxrømpǝlǝ (L266p Sevenum)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
32417 |
drogen |
drogen:
drȳgǝ (L266p Sevenum)
|
De klompen voor het afwerken laten drogen, kunstmatig in een droogkamer of op natuurlijke wijze in een droogschuur. [N 97, 98]
II-12
|
26810 |
drogen van turf |
drogen:
dryǝgǝ (L266p Sevenum)
|
Het drogen van turf begint spoedig na het steken van de hoeveelheid turf die men nodig heeft voor de winter. [I, 83]
II-4
|