20838 |
flauw |
flauw:
flauw (L266p Sevenum),
flàw (L266p Sevenum),
laf:
laf (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
làf (L266p Sevenum)
|
flauw, smakeloos [RND] || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw valle (L266p Sevenum),
flàw valle (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
koekje:
kùkske (L266p Sevenum),
pannenkoekje:
pannekukske (L266p Sevenum)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25295 |
fles, maat van ong. 0,8 liter |
fles:
fles (L266p Sevenum)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,8 liter [fles] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17989 |
flets |
pips:
pips (L266p Sevenum),
pips kiëke (L266p Sevenum)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flink (L266p Sevenum),
hel werken:
hèl werke (L266p Sevenum),
hél werke (L266p Sevenum)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
floeəm (L266p Sevenum),
kliek:
WNT: kliek (II), 3): Fluim. Verouderd. [!!]
kleek (L266p Sevenum),
kleeək (L266p Sevenum)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
uitgooien:
oetgooje (L266p Sevenum)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
smiesperen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespere (L266p Sevenum)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22123 |
fluiten naar de duiven |
fluiten:
fluite (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|