18098 |
geelzucht |
geel verf:
gàèle verf (L266p Sevenum),
gèèl verf (L266p Sevenum),
gêl verf (L266p Sevenum)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
gen rààst hebbe (L266p Sevenum),
gin ròast hebbe (L266p Sevenum)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32746 |
geerakker |
geer:
gī(ǝ)r (L266p Sevenum)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
wereldheer:
waereldhieër (L266p Sevenum)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
fijne, een -:
⁄ne fiëne (L266p Sevenum),
⁄nne fĭĕne (L266p Sevenum)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaape (L266p Sevenum)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19054 |
gegadigde |
liefhebber:
leefhebber (L266p Sevenum)
|
gegadigde [SGV (1914)]
III-1-4
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (L266p Sevenum),
graafje:
gręfkǝ (L266p Sevenum),
loop:
lōǝp (L266p Sevenum),
loopje:
lø̄ǝpkǝ (L266p Sevenum),
sloot:
sluǝt (L266p Sevenum)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
met:
Syst. WBD
met (L266p Sevenum)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
geheimen:
geheime (L266p Sevenum),
geheimen (L266p Sevenum)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|