22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
roetsbaan (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
glijden:
glieə (L266p Sevenum),
ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.
glieë (L266p Sevenum),
slidderen:
sliddere (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
Op het ijs
sliddere (L266p Sevenum)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
gremelen:
grimmele (L266p Sevenum),
grozelen:
grèùzele (L266p Sevenum)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
gloeiwormpje:
gluiwörmke (L266p Sevenum),
lichtworm:
lūchtworm (L266p Sevenum),
WLD
leechtworm (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
lichtwormpje:
WLD
leecht-wörmke (L266p Sevenum),
vuurwormpje:
WLD
veur-wörmke (L266p Sevenum)
|
glimworm [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L266p Sevenum)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
gluper (L266p Sevenum),
gluiperd:
glūūpert (L266p Sevenum),
kale hond:
(hòngd = hond).
⁄nne kale hòngd (L266p Sevenum),
schlauberger (du.):
slòwberger (L266p Sevenum),
stiekemerd:
⁄nne stiekemerd (L266p Sevenum)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
glūūperig (L266p Sevenum)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vader (L266p Sevenum)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
vloeken:
vloke (L266p Sevenum)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|