17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
bol (L266p Sevenum),
knikker:
knikker (L266p Sevenum),
tets:
do haest ok in den dets
dets (L266p Sevenum)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
26919 |
hoofdafvoersloot |
waterlossing:
waterlossing (L266p Sevenum)
|
Hoofdafvoersloot in het veen. Vergelijk het lemma ''waterlossing''. [II, 17a]
II-4
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
hoeegaltaor (L266p Sevenum)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
bomen:
bȳǝm (L266p Sevenum)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
schot:
sxot (L266p Sevenum)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoekje:
kopdukske (L266p Sevenum),
plaggetje:
plekske (L266p Sevenum)
|
hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hoofdkaas (L266p Sevenum),
persvlees:
parsvleis (L266p Sevenum)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
27082 |
hoofdkanaal |
kanaal:
(mv.)
kanālǝ (L266p Sevenum)
|
Het hoofdkanaal in het veen moet op de bodem minstens zeven meter breed zijn, terwijl de bruggen en andere waterwerken, met het oog op de grootte der door te laten schepen, niet minder dan zes meter doorvaartswijdte mogen hebben. [II, 91a]
II-4
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (L266p Sevenum)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkøsə (L266p Sevenum),
pulf:
pølf (L266p Sevenum)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|