22254 |
kapucijn |
kapucijn:
capucien (L266p Sevenum)
|
Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33517 |
kapucijner |
grauwe erwten:
grouw erwt (L266p Sevenum)
|
Kent u de volgende benamingen van erwten? Hoe spreekt u deze uit? Wat betekenen ze? grauwe erwt [N 71 (1975)]
I-7
|
21760 |
kar |
kar:
kar (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] || Kar waarmee de turf naar huis vervoerd wordt. Opdat men de turf goed kan vervoeren en hem droog op kan stapelen, worden er aparte hekken geplaatst, vóór, achter en opzij. [I, 74]
I-13, II-4
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
aard (karakter) [SGV (1914)] || de kenmerkelijke innerlijke, geestelijke eigenschappen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt [aard, karakter, tuk, inboezem] [N 85 (1981)] || karakter [SGV (1914)]
III-1-4
|
24072 |
kardinaal |
kardinaal (<fr.):
kardinaal (L266p Sevenum)
|
Een kardinaal. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29395 |
karkas |
karkas:
karkas (L266p Sevenum)
|
Koper- of ijzerdraad omwonden met zijde of garen in het geplooide voorstuk van de muts. Zie afb. 83. [N 61, 20d]
II-7
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmęlk (L266p Sevenum),
botǝrmɛlǝk (L266p Sevenum),
bōtǝrmɛlk (L266p Sevenum)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
34249 |
karnen |
botter stoten:
[botter] stuǝtǝ (L266p Sevenum),
karnen:
kęnǝ (L266p Sevenum)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
karnmolen:
kęnmø̜̄lǝ (L266p Sevenum)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34252 |
karnschijf |
pulf:
pølǝf (L266p Sevenum)
|
Van gaatjes voorziene plank die aan de onderzijde van de karnstaf is bevestigd. [A 16, 8c; N 12, 52; N 12 add.]
I-11
|