e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

Gevonden: 6012
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bal bal: bal (Sevenum) Dat deel van de binnenzool van de klomp, dat boven de keep ligt. [N 97, 32] II-12
bal gehakt gehaktbal: Syst. WBD  gehaktbaol (Sevenum) Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] III-2-3
balans balans: blans (Sevenum, ... ) balans [SGV (1914)] III-3-1
baldadig (persoon) wilde kapoen: wild kepōēn (Sevenum), wilde kapōēn (Sevenum) wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)] III-1-4
baldakijn baldakijn: baldakijn (Sevenum), hemel: haelel (Sevenum) De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)] III-3-3
balein balein: belien (Sevenum), staaf: staef (Sevenum) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balk balk: balǝk (Sevenum  [(meervoud: bɛlǝk)]  ), kaphout: kaphǫwt (Sevenum) In het algemeen bezaagd hout met een afmeting groter dan 15 x 20 cm. [N 50, 73p; L 40, 56 add.; monogr.] II-12
balken van de zolder boven de dorsvloer bermhouten: bɛrǝmhǫu̯tǝ (Sevenum) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balkenbrij kruipuit: karbōēt (Sevenum), oe lang  kurboet (Sevenum), Syst. WBD  kerbōēt (Sevenum) balkenbrij [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balorig rebels: rebéls (Sevenum) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4