18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
knijpen:
kniëpe (L266p Sevenum),
knĭĕpe (L266p Sevenum)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
heimourik:
heimourik (L266p Sevenum),
heivink:
heivink (?) (L266p Sevenum)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33939 |
knevels |
fretters:
vrɛdǝrs (L266p Sevenum)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
kneej (L266p Sevenum),
knê. (L266p Sevenum)
|
knie [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
kniebankje:
kneejbenkske (L266p Sevenum)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kneele (L266p Sevenum),
kniele (L266p Sevenum)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
kniekussen:
kneejkusse (L266p Sevenum)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
mieren:
miĕre (L266p Sevenum)
|
een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
de printe d`r in knièpe (L266p Sevenum),
de printe d`r in kniëpe (L266p Sevenum),
kniĕpe (L266p Sevenum),
kniëpe (L266p Sevenum),
nijpen:
niepe (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18151 |
knikkebenen |
doorknikken:
daorknikke (L266p Sevenum)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|