31225 |
koper |
koper:
kǭpǝr (L266p Sevenum)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
21644 |
kopergeld |
kopergeld:
kaopergeld (L266p Sevenum)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31684 |
koperslaan |
koperslaan:
kō̜pǝrslǭn (L266p Sevenum)
|
Het vak van koperslager uitoefenen. Zie ook het lemma ɛkoperslagerɛ.' [N 66, 59]
II-11
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kǭpǝrslɛ̄gǝr (L266p Sevenum)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
31193 |
koperslagerij |
koperslagerij:
kǭpǝrslɛ̄gǝrij (L266p Sevenum)
|
Werkplaats van een koperslager. [N 66, 54d; monogr.]
II-11
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (L266p Sevenum)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (L266p Sevenum)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
21944 |
koppel |
koppel:
’n koppel (L266p Sevenum)
|
Wat is de dialectbenaming voor: een paar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
bijeenbinden:
bējīǝnbeŋǝ (L266p Sevenum),
koppelen:
koppele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
lappen:
lappe (L266p Sevenum),
samenbinden:
sāmǝbeŋǝ (L266p Sevenum)
|
Het met een touwtje aan elkaar binden van een paar schoenen. [N 60, 222d] || Klompen van dezelfde maat met behulp van een touwtje bij elkaar binden. Het touwtje wordt met behulp van een koppelmes door het koppelgaatje gehaald. [N 97, 129] || koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] || Wat is de dialectbenaming voor: het bij elkaar zetten van duivers (doffers) en duivinnen? [N 93 (1983)]
II-10, II-12, III-2-2, III-3-2
|
32426 |
koppelgaatje |
koppelgaatje:
kǫpǝlgɛtjǝ (L266p Sevenum)
|
Gaatje aan de binnenkant van de klomp waardoor met behulp van een koppelmes een touwtje geregen wordt dat de klompen in paren bijeenbindt. Om het gaatje te maken gebruiken de klompenmakers een booromslag of een priem. Zie ook deze lemmata in de paragraaf over het gereedschap van de timmerman. [N 97, 111]
II-12
|