e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leger leger: lēgǝr (Sevenum) Dubbele rij op elkaar liggende turven waartegen de turf in slag wordt gezet. [II, 79a] II-4
legertouw legertouw: lēgǝrtǫw (Sevenum) Meettouw voor het maken van het leger. [II, 79c] II-4
leggen leggen: legge (Sevenum) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest legbak: lęx˱bak (Sevenum) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): lei (Sevenum), leie (Sevenum) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leidekker leiendekker: lęjǝdękǝr (Sevenum) De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.] II-9
leiden dekken: dɛkǝ (Sevenum), leiden: lɛi̯ǝ (Sevenum) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leihaak leihaak: lęjhǭk (Sevenum) Gegalvaniseerde of koperen haak waarin een lei wordt gehangen. Zie ook afb. 80. [N 64, 156f] II-9
leihamer leihamer: lęjhāmǝr (Sevenum) Werktuig gebruikt bij het dekken van leien daken. De kop van de leihamer heeft aan één kant een rond uiteinde en aan de andere kant een scherpe punt om spijkergaten in de leien te kunnen slaan. Zie ook afb. 81. [N 64, 158a] II-9
lemmer lemmet: lemmet (Sevenum) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1