26973 |
linie-ijzer |
lijnijzer:
linīzǝr (L266p Sevenum)
|
Bij de maatschappijvervening een minder gebruikt snij-ijzer. Het wordt hier voornamelijk gebruikt voor het afsnijden van putten of voor het over een grote afstand afbakenen van de veenderij. [II, 39]
II-4
|
33765 |
linkerkant van het paard |
bij de hand:
bęi̯ dǝ haŋk(t) (L266p Sevenum),
bij de handse kant:
bęi̯ de hansǝ kant (L266p Sevenum)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
17867 |
links, linkshandig |
bij de hand:
links van het paard
bij de hank (L266p Sevenum),
linkshandig:
linkshendig (L266p Sevenum)
|
Zegt men van iemand die bij voorkeur zijn linker hand gebruikt: Hij is ... [DC 50 (1975)] || Zijn u nog oude woorden voor "links"bekend? Zo ja, hoe werd dat woord uitgesproken? [DC 50 (1975)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkspoot:
linkspoot (L266p Sevenum)
|
Zegt men van iemand die bij voorkeur zijn linker hand gebruikt: Het is een ... [DC 50 (1975)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L266p Sevenum),
līnǝ (L266p Sevenum)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
22052 |
lintwormen |
wormen:
wörm (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17617 |
lip |
lip:
lup (L266p Sevenum),
løp (L266p Sevenum)
|
lip [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
WBD
lès (L266p Sevenum),
WLD
lès (L266p Sevenum)
|
Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24528 |
lisdodde |
lis:
WBD
lèsse (L266p Sevenum),
WLD
lèsse (L266p Sevenum)
|
Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
leespele (L266p Sevenum),
lēēspele (L266p Sevenum)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|