33965 |
loenje |
teugel:
tø̜gǝl (L266p Sevenum)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (L266p Sevenum)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
ət luf (L266p Sevenum),
vesper (lat.):
vaesper (L266p Sevenum)
|
het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
processie (<lat.):
percessie (L266p Sevenum),
processie (<lat.) rond de kerk:
percessie rongkt de kerk (L266p Sevenum)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21837 |
logeren |
buurten:
(wel niet blijven slapen!).
buurte (L266p Sevenum)
|
in de winter bij elkaar gaan logeren [winterneven] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
26709 |
lok |
oudewijvenhaar:
āwīvǝhǭr (L266p Sevenum),
pruiken:
prøkǝ (L266p Sevenum)
|
Grote, vaste vlokken wollegras in het lokveen. Voor de turfsteker vormt dit lok een hinderpaal bij het steken vanwege zijn taaiheid. [II, 128d]
II-4
|
30546 |
loketten |
loden loketten:
luǝjǝ lokɛtǝ (L266p Sevenum),
loden slabben:
luǝjǝ slabǝ (L266p Sevenum)
|
Trapeziumvormige loden stroken die gebruikt worden voor het waterdicht afdekken van de naad tussen een opgaande muur of schoorsteen en een hellend dakvlak. De loketten worden reeds tijdens het metselwerk in de voegen van de muur of schoorsteen aangebracht. Zie ook afb. 86. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157a; N 32, 48b]
II-9
|
26708 |
lokveen |
lok:
lok (L266p Sevenum)
|
Heide, vermengd met het wollegras en andere grassoorten, en veenmos vormen de bestanddelen van deze veenlaag. Het overvloedig voorkomen van vlokken lok (= wollegras) veroorzaakt de benaming ''lokveen''. [I, 2d]
II-4
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
karhengst (L266p Sevenum)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
long (L266p Sevenum),
lōng (L266p Sevenum),
lōnge (L266p Sevenum)
|
long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|