e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loenje teugel: tø̜gǝl (Sevenum) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loere (Sevenum) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: lof (Sevenum, ... ), ət luf (Sevenum), vesper (lat.): vaesper (Sevenum) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie processie (<lat.): percessie (Sevenum), processie (<lat.) rond de kerk: percessie rongkt de kerk (Sevenum) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
logeren buurten: (wel niet blijven slapen!).  buurte (Sevenum) in de winter bij elkaar gaan logeren [winterneven] [N 87 (1981)] III-3-1
lok oudewijvenhaar: āwīvǝhǭr (Sevenum), pruiken: prøkǝ (Sevenum) Grote, vaste vlokken wollegras in het lokveen. Voor de turfsteker vormt dit lok een hinderpaal bij het steken vanwege zijn taaiheid. [II, 128d] II-4
loketten loden loketten: luǝjǝ lokɛtǝ (Sevenum), loden slabben: luǝjǝ slabǝ (Sevenum) Trapeziumvormige loden stroken die gebruikt worden voor het waterdicht afdekken van de naad tussen een opgaande muur of schoorsteen en een hellend dakvlak. De loketten worden reeds tijdens het metselwerk in de voegen van de muur of schoorsteen aangebracht. Zie ook afb. 86. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157a; N 32, 48b] II-9
lokveen lok: lok (Sevenum) Heide, vermengd met het wollegras en andere grassoorten, en veenmos vormen de bestanddelen van deze veenlaag. Het overvloedig voorkomen van vlokken lok (= wollegras) veroorzaakt de benaming ''lokveen''. [I, 2d] II-4
lomp paard karhengst: karhengst (Sevenum) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: long (Sevenum), lōng (Sevenum), lōnge (Sevenum) long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)] III-1-1