25289 |
lood, maat van 10 gram |
lood:
loed (L266p Sevenum),
loët (L266p Sevenum)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24846 |
loof |
blader:
blaar (L266p Sevenum),
WLD
de blaar (L266p Sevenum),
loof:
loeəf (L266p Sevenum),
WLD
lòèf (L266p Sevenum)
|
bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
afbladen:
āfblāi̯ǝ (L266p Sevenum)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30797 |
looi |
looi:
loj (L266p Sevenum)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lōjǝ (L266p Sevenum)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
loon:
lōēn (L266p Sevenum)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
loops:
lups (L266p Sevenum),
ly(3)̄ps (L266p Sevenum)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24724 |
loot uit slapend oog |
slaper:
WLD
slāòper (L266p Sevenum),
slàòper (L266p Sevenum)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
WLD
schèùt (L266p Sevenum),
scheutje:
WLD
schùtje (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
stek:
stek (L266p Sevenum)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loeəpe (L266p Sevenum),
lōēpe (L266p Sevenum)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|