18150 |
maaivoeten |
maaien:
mei-je (L266p Sevenum),
méjje (L266p Sevenum)
|
maaibenen: Met de voeten buitenwaarts gaan (maaibenen, maaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
halfelfje:
in de winter niet
hàlf èlfkə (L266p Sevenum),
voor-middagse koffie, de -:
ong half tien
veur-midāāgse koffie (L266p Sevenum)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur 30 [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33891 |
maanblind paard |
(het heeft een) maanoog:
mǭnux (L266p Sevenum),
maanoogje:
mǭnø̜xskǝ (L266p Sevenum)
|
Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v]
I-9
|
22320 |
maandag na driekoningen |
maandag na driekoningen:
Mandig nao Dreikônige (L266p Sevenum),
mondig nao Dreikônige (L266p Sevenum)
|
Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
vastelavondsmaandag:
Vastelaavesmandig (L266p Sevenum),
vastelaovesmandig (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
vastelauvesmandig (L266p Sevenum),
vastenavondmaandag:
Vastenavondmaandag (L266p Sevenum)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)] || naam voor de maandag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
maandstonde:
maandstonde (L266p Sevenum),
mandstond (L266p Sevenum)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
mönke (L266p Sevenum)
|
maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
26782 |
maat aan de turf geven |
afmeten:
afmɛ̄tǝ (L266p Sevenum),
afschroden:
āfsxrǭjǝ (L266p Sevenum)
|
Al wordt er door de boer/kleingebruiker niet precies op de maat van een turf gelet, toch probeert hij bij het steken een bepaalde maat aan te houden. [I, 56]
II-4
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slāxhǭi̯ǝ (L266p Sevenum)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
maat (L266p Sevenum),
māot (L266p Sevenum)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|