18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
kompàssie (L266p Sevenum)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄ǝl (L266p Sevenum)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
maelwurm (L266p Sevenum)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
graven:
grãvǝ (L266p Sevenum),
twee steek (spaden):
twiǝ steę̄k (L266p Sevenum)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
vonken:
vøŋkǝ (L266p Sevenum)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
mungdig (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
32635 |
meerscharige ploegen |
drieschaard:
drei̯sxārt (L266p Sevenum
[(om het land op de wintervoor te ploegen)]
)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
mierstemmige mis (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
meister (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
mɛistər (L266p Sevenum)
|
(school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
perkje gooien:
perkske gooije (L266p Sevenum),
perkske gooje (L266p Sevenum)
|
Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|