32955 |
nagras, tweede hooioogst |
nagras:
nǭǝgrās (L266p Sevenum),
nahooi:
nǫhȳǝi̯ (L266p Sevenum),
nasnit:
nǭsnet (L266p Sevenum)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25124 |
natte sneeuw |
natte sneeuw:
nate sniĕ (L266p Sevenum),
nāāte-snīē (L266p Sevenum)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
èng (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
kerkenwerk:
kérkəwérrək (L266p Sevenum),
pront mens:
ənə próntə mingəs (L266p Sevenum),
ənə próntə mins (L266p Sevenum),
secure, een -:
sekuure (L266p Sevenum),
ènne secuure (L266p Sevenum)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
naavel (L266p Sevenum),
navel (L266p Sevenum),
návəl (L266p Sevenum)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20282 |
navelbandje |
navelbandje:
navelbendje (L266p Sevenum)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20326 |
nazaat |
afstammeling:
aafstàmmelinge (L266p Sevenum)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
ee klinkt als Genève; neen
neef (L266p Sevenum),
neen
nèèf (L266p Sevenum)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L266p Sevenum)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
nege-ūūger (L266p Sevenum),
nègenŭŭger (L266p Sevenum),
negenoog:
negenoeəg (L266p Sevenum)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|