e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opschuiven opschikken: opschikke (Sevenum), opschuiven: opschoeve (Sevenum), opschōēve (Sevenum) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] III-1-2
opsnijder opsnijder: opsnijder (Sevenum) Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.] II-12
opspelen opspelen: op-speule (Sevenum), opspèùle (Sevenum) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opstaan allez-hop: alęi̯ hǫp (Sevenum) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstapelen van de baggerturf op rijen zetten: op ri-jǝ zetǝ (Sevenum), opkegelen: opkēgǝlǝ (Sevenum) Het in bepaalde hopen opstapelen van de baggerturven. [I, HO] II-4
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Sevenum), ǫpstɛ̄kǝr (Sevenum) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optassen, vouwen bermen: bɛrmǝ (Sevenum), laden: lāi̯ǝ (Sevenum), wallen: węlǝ (Sevenum) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3
optasser bermer: bɛrmǝr (Sevenum), karlader: karlāi̯ǝr (Sevenum), lader: lāi̯ǝr (Sevenum) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optillen heffen: höffe (Sevenum), hùffe (Sevenum), opheffen: ophèùfə (Sevenum), ophùffe (Sevenum) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
optuigen aantouwen: āntǫu̯ǝ (Sevenum) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10