32726 |
ploegvoor |
voor:
vōr (L266p Sevenum),
vǭr (L266p Sevenum)
|
Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.]
I-1
|
29412 |
plooien maken |
knip zetten:
knep zętǝ (L266p Sevenum)
|
Plooien in de stof maken. [N 61, 23a]
II-7
|
29413 |
plooien van de voorstrook |
knip:
knep (L266p Sevenum)
|
Sierplooitjes in de voorkant van de muts. Vroeger gebruikte men hiervoor in het veld gesneden rietjes. Later werden die rietjes koperen staafjes. [N 61, 24a]
II-7
|
29418 |
plooiraam |
raampje:
rɛmkǝ (L266p Sevenum)
|
Het houten of ijzeren raampje of plankje voor het maken van plooien, waarover twee linten waren gespannen waarachter men beurtelings een staafje legde. Zie afb. 87. [N 61, 28a]
II-7
|
29419 |
plooiraamlinten |
linten:
(enk)
leŋkt (L266p Sevenum)
|
De linten in het plooiraam. [N 61, 28b]
II-7
|
29420 |
plooiraamstaafjes |
staafjes:
stɛfkǝs (L266p Sevenum)
|
De staafjes van allerlei materiaal (riet, buntgras, hout, ijzer, koper) en van verschillende diktes die onder en boven de tule of de kant kwamen. De informante van L 266 vermeldt dat naast buntgras ook halve spaken van een fietswiel hiervoor werden gebruikt. De informante van L 265 zegt dat men in Meijel voor de kleine muts rietjes (van riet) bezigde en koperen staafjes of ø̄rietjesø̄ voor de lange muts. [N 61, 28c]
II-7
|
17831 |
plukken |
plukken:
plukke (L266p Sevenum)
|
plukken [SGV (1914)]
III-1-2
|
33484 |
plukken, van fruit |
plukken:
plukke (L266p Sevenum)
|
plukken [SGV (1914)]
I-7
|
21747 |
plunderen |
plunderen:
plundere (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24991 |
poeder, pulver |
poeder:
poeier (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
snuf:
snuf (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|