23612 |
preken |
preken:
praeke (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
beltjə (L266p Sevenum),
prent(je):
pringt (L266p Sevenum),
printje (L266p Sevenum)
|
Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || prent [SGV (1914)]
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtkaart:
ansichtkaart (L266p Sevenum),
aanzichtskaart:
anzichtskaart (L266p Sevenum)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
joeks:
joeks (L266p Sevenum),
lol:
lol (L266p Sevenum),
lŏl hèbbe (L266p Sevenum),
plezier:
plezeer (L266p Sevenum),
plezier (L266p Sevenum),
weej hebbe plezeer gehad (L266p Sevenum),
schik:
schik (L266p Sevenum)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)] || schik [SGV (1914)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
grapjas:
gràpjàs (L266p Sevenum),
kwibus:
kwiebes (L266p Sevenum)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
lollig:
lollig (L266p Sevenum),
plezierig:
plezirrig (L266p Sevenum)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)] || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
benepen:
beneepe (L266p Sevenum),
heilige boon:
⁄n heilige bŏĕn (L266p Sevenum)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
prevelen:
prevele (L266p Sevenum)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28890 |
priem |
priem:
prim (L266p Sevenum)
|
Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geistelik (L266p Sevenum),
heer:
hieër (L266p Sevenum),
priester:
prister (L266p Sevenum)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] || priester [SGV (1914)]
III-3-3
|