34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ritȳx (L266p Sevenum)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (L266p Sevenum)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
27037 |
rim |
turfhoopjes:
turfhoopjes (mv.) (L266p Sevenum)
|
De eerste laag bij het aanleggen van een ring volgens het systeem van één scheerturf tegenover twee kopturven opgebouwd. [A 44, 21g]
II-4
|
18396 |
ring |
ring:
ene Ringk-S-S (L266p Sevenum),
reŋk (L266p Sevenum)
|
Een wal turf van ongeveer negen lagen turven dik hoog. [II, 80c] || ring [GTP]
II-4, III-1-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
pijzen:
paeze (L266p Sevenum),
pêze (L266p Sevenum)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]
I-7
|
24234 |
ringmus |
veldmus:
veldmusch (L266p Sevenum)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
ringstêke (L266p Sevenum)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
24449 |
ringrups |
rups:
rups (L266p Sevenum)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34371 |
ringtang |
ringtang:
ringtang (L266p Sevenum),
varkenstang:
vɛrkǝstaŋ (L266p Sevenum)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rink-vinger (L266p Sevenum)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|