18103 |
ringworm |
ringworm:
ringworm (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (L266p Sevenum),
bellen (L266p Sevenum)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
zuursig:
zòrsig (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
riool:
rioel (L266p Sevenum),
riōēl (L266p Sevenum)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32434 |
ristband |
schansendraad:
sxansǝdrǭt (L266p Sevenum)
|
Dunne, dubbelgevouwen twijg waaraan een aantal paren klompen tot een rist bij elkaar worden gebonden. De ristband wordt door de touwtjes gehaald waarmee de paren klompen aan elkaar vastgemaakt zijn. [N 97, 131; A 29a, 16a add.]
II-12
|
32433 |
risten |
opbossen:
ǫp˱bǫsǝ (L266p Sevenum),
risten:
restǝ (L266p Sevenum)
|
Een aantal paren klompen van dezelfde maat met een ristband bij elkaar binden tot een rist. Op deze manier kunnen de klompenparen gemakkelijk vervoerd en verhandeld worden. [N 97, 130]
II-12
|
21200 |
rit |
rit:
rit (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
ritnald (L266p Sevenum)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32427 |
rits |
bloemenmesje:
blōmǝmɛskǝ (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
rits:
rets (L266p Sevenum)
|
Werktuig met een gutsvormig lemmet, waarmee met een trekkende beweging smalle sneden op de buitenkant van de klomp worden aangebracht. Zie ook afb. 252. De klompenmaker gebruikt meestal verschillende ritsen waarvan het lemmet is aangepast aan het motief dat hij op de klomp wil aanbrengen. [N 97, 113-116; Bakeman 9]
II-12
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|