| 23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (L266p Sevenum)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 24682 |
sap in planten |
sap:
WLD
sap (L266p Sevenum),
sàp (L266p Sevenum)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33584 |
sap van een vrucht |
nat:
WLD
naat (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
sap:
WLD
sap (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum),
sàp (L266p Sevenum)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 28797 |
satijn |
satijn:
sǫtęjn (L266p Sevenum)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
| 21028 |
saus |
saus:
sòws (L266p Sevenum)
|
saus [RND]
III-2-3
|
| 21025 |
savooiekool |
geel moes:
geêl mos (L266p Sevenum),
savooi:
WLD
savooie (L266p Sevenum),
savooiemoes:
sevoje mos (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): savooie kool (gele en groene) (kent u speciale culturen zoals b.v. in Z. Limburg? Welke? [N 71 (1975)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
| 23230 |
scapulier |
scapulier:
schabbeleer (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
skabbelier (L266p Sevenum),
skappeleer (L266p Sevenum),
⁄n schabbeleer (L266p Sevenum)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
| 23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedaille (<fr.):
schabbeleermedalie (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 31806 |
schaaf |
schaaf:
sxāf (L266p Sevenum)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|