| 34358 |
biggen overzetten |
overzetten:
ōvǝrzɛtǝ (L266p Sevenum)
|
Biggen van de ene zeug bij die van een andere zetten. [N 76, 48]
I-12
|
| 34355 |
biggen spenen |
spenen:
spiǝnǝ (L266p Sevenum),
spēnǝ (L266p Sevenum)
|
Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.]
I-12
|
| 34345 |
biggen werpen |
baggen:
bagǝ (L266p Sevenum)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
| 34352 |
biggengriep |
baggenziekte:
bagǝzykt (L266p Sevenum)
|
Een besmettelijke ziekte. De voornaamste verschijnselen zijn ontsteking van het oogslijmvlies, sufheid, hoest en diarree (WBD I.6, blz. 858). [N 52, 8; A 48a, 12g; monogr.]
I-12
|
| 32547 |
biggenmand |
baggenkorf:
baggenkorf (L266p Sevenum)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
| 28399 |
bij |
bij/bie:
bej (L266p Sevenum),
bęj (L266p Sevenum)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
| 34152 |
bij dekking bevrucht |
behouden:
bǝhǭi̯ǝ (L266p Sevenum)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
| 21655 |
bij handslag verkopen |
onderlings verkopen:
ongerlings (L266p Sevenum),
uit de hand verkopen:
oet de hank verkōēpe (L266p Sevenum)
|
handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 33857 |
bij het stappen de hoeven naar buiten bewegen |
frans staan:
frans stǭn (L266p Sevenum),
maaien:
męi̯ǝ (L266p Sevenum),
weisteren:
weisteren (L266p Sevenum)
|
In dit lemma staan ook de antwoorden op vraag N 8, 77: "met de hoeven naar buiten gekeerd staan". [N 8, 72, 75, 77, 78a en 86]
I-9
|
| 33861 |
bij het stappen de hoeven niet voldoende opheffen |
slepen:
slęi̯pǝ (L266p Sevenum),
sloffen:
slofǝ (L266p Sevenum)
|
[N 8, 80]
I-9
|