e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slappe vilten hoed vilten hoed: vilten hood (Sevenum) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht bemesten krempel boeren: krɛ ̝mpǝl bōrǝ (Sevenum), uitmergelen: ūtmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Sevenum) Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.] I-1
slecht gesneden hengst klophengst: klǫpheŋst (Sevenum) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht groeien daar zit de krot in: dao zit de krot in (Sevenum), daò zit de kròt in (Sevenum) Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel laag iemand: è laeg eemus (Sevenum), slechte, een -: slècht (Sevenum) iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
slecht van bouw hol: hōl (Sevenum), kruk: krøk (Sevenum) De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a] I-9
slecht weer, hondenweer hondsweer: hóngswaer (Sevenum), (doffe o).  honkswaer (Sevenum), kwaad weer: kwàd waer (Sevenum, ... ), ruw (weer): ròw waer (Sevenum), ròòw (Sevenum), schuivig weer: schuupig waer (Sevenum), slecht (weer): slēcht wèèr (Sevenum) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechte schoenmaker brader: brǭjǝr (Sevenum), knungelaar: knøŋǝlǝr (Sevenum) Schoenmaker die zijn vak niet verstaat. [N 60, 216c] II-10
slechte speler prul: prul (Sevenum, ... ) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechten klare boel maken: klǭrǝn bul mākǝ (Sevenum) Het verwijderen van gemul en modder om turf te kunnen steken. [I, 27a] II-4