e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluis sluis: sloës (Sevenum), slŏĕs (Sevenum) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluismeester sluiswachter: sloës-wàgter (Sevenum), slŏĕswààchter (Sevenum) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluitklep klep: klep (Sevenum), zolder: [sic]  zölder (Sevenum) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitspeld toespeld: toespelt (Sevenum, ... ) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] III-2-2
slurpen slurpen: slurpe (Sevenum, ... ), slūrpe (Sevenum), slùrpe (Sevenum) je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
sluwe persoon schlauberger (du.): slòwberger (Sevenum), ⁄nne slòmberger (Sevenum) een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] III-1-4
smaak smaak: smaak (Sevenum, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smakken smekken: smékke (Sevenum, ... ) smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)] III-2-3
smalen smalen: WNT: smelen, zie smalen.  smaele (Sevenum, ... ), smāēle (Sevenum, ... ) met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten baan: baan (Sevenum), schietbaan: scheetbaan (Sevenum) De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)] III-3-2