19361 |
snauwen, grauwen |
grommen:
groomme (L266p Sevenum),
snauwen:
snawwe (L266p Sevenum),
snàwwe (L266p Sevenum)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24244 |
snavel |
bek:
bek (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
snavel:
snaavel (L266p Sevenum)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34111 |
sneb |
sneb:
snɛp (L266p Sevenum)
|
Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137]
I-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snɛ̄i̯ (L266p Sevenum)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
20523 |
snee brood |
snede brood:
snéj broèd (L266p Sevenum),
zwart brood
snéj brōēd (L266p Sevenum),
snede weg:
witbrood
snéj wèk (L266p Sevenum)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
sniebal (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
sniebel gooije (L266p Sevenum)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbijs:
sniējbiēs (L266p Sevenum)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sniëje (L266p Sevenum),
sníjə (L266p Sevenum)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
snie(e)klökske (L266p Sevenum),
WBD
sniëklùkske (L266p Sevenum),
WLD
snië-klökskes (L266p Sevenum)
|
sneeuwklokje [DC 56 (1981)] || Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snieë (L266p Sevenum),
sniēj (L266p Sevenum),
sníə (L266p Sevenum),
snîe (L266p Sevenum)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|