25086 |
snel, vlug |
hortig:
hortig (L266p Sevenum),
hòrtig (L266p Sevenum)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sneuvele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32269 |
snijbank, werkbank |
ezel:
ē̜zǝl (L266p Sevenum),
trekbank:
tręk˱baŋk (L266p Sevenum)
|
De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.]
II-12
|
33514 |
snijbonen |
snijbonen:
sniejboên (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u: snijboon (scheiboon, snipperboon) [N 71 (1975)]
I-7
|
26868 |
snijden van de baggerturf |
baggerd snijden:
bagǝrt snē̜jǝ (L266p Sevenum)
|
Als de veenlaag door droging en trappen voldoende vastheid heeft verkregen, wordt ze verdeeld in banen. Men gaat de bagger in turfvorm snijden. [I, 107a]
II-4
|
30940 |
snijmes |
steekmes:
stē̜kmɛs (L266p Sevenum)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
32376 |
snijpaardje |
snijbank:
snī.jbaŋk (L266p Sevenum)
|
Bank of houten blok waarin aan de bovenzijde een kram is bevestigd waaraan de haak van het paalmes vastgemaakt kan worden. Op het snijpaardje worden de klompen met behulp van het paalmes in de gewenste vorm gesneden. Zie ook afb. 236. [N 97, 61; A 29, 1 add.; A 29a, 4 add.]
II-12
|
18134 |
snijwonde |
krap:
krab (L266p Sevenum),
kràb (L266p Sevenum),
unne krab (L266p Sevenum),
snee:
innen snaej (L266p Sevenum),
⁄ne snèèij (L266p Sevenum)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snakken:
snakke (L266p Sevenum),
snikken:
snikke (L266p Sevenum)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21450 |
snipper |
snitsel:
snàtsel (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
stukje:
stukske (L266p Sevenum)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|