20677 |
stamppot |
stamppot:
Syst. WBD
stampot (L266p Sevenum)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31120 |
stand |
dragen:
drāgǝ (L266p Sevenum)
|
Het met zool en hak recht op de grond staan, gezegd van schoeisel. [N 60, 225a]
II-10
|
33847 |
stapvoets gaan |
stapvoets (gaan):
stap˲vōts (L266p Sevenum)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
stassie (L266p Sevenum),
stàssie (L266p Sevenum)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gang, gangetje:
gank (L266p Sevenum),
gats, gatsje:
gats (L266p Sevenum),
getske (L266p Sevenum),
gàts (L266p Sevenum),
straat, straatje:
strùtje (L266p Sevenum)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
staek (L266p Sevenum),
steek (L266p Sevenum)
|
steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|
23306 |
steek met drie hoeken |
driesteek:
dreistaek (L266p Sevenum)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
31345 |
steekpasser |
steekpasser:
stē̜kpasǝr (L266p Sevenum)
|
Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.]
II-12
|
27329 |
steel |
steel:
stēl (L266p Sevenum),
stok:
stǫk (L266p Sevenum)
|
Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.]
I-10
|
26954 |
steel van de baggerbeugel |
steel:
stēl (L266p Sevenum)
|
[II, 28e]
II-4
|