e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strijken strijken: strīkǝ (Sevenum) Strijken van de muts, meestal met zeer kleine strijkijzers of bouten. [N 61, 14d] II-7
stro stro/strouw: struǝ (Sevenum) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stro binden binden: beŋǝ (Sevenum) Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4
stro draaien rond het rad van de kruiwagen stro omdraaien: struǝ ø̄mdrɛ̄jǝ (Sevenum) Stro draaien om het rad van de kruiwagen. Dit doet men om beter te kunnen rijden in het veen. [I, 71] II-4
stroef sleeuw: ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  slieë tangt (Sevenum) sleeuwe tanden [SGV (1914)] III-2-3
strohalm strooi: strūǝ (Sevenum) In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13] I-4
strompelend lopen bij het aantrekken strobbelaar: strubǝlǝr (Sevenum  [(paard dat strobbelt)]  ), strobbelen: strubǝlǝ (Sevenum) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9
stronk van de knotwilg stronk: WLD  strònk (Sevenum, ... ) Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)] III-4-3
stronk, boomstronk stronk: stroŋk (Sevenum), strōŋk (Sevenum) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
stronk, stengel van koolplanten hart: WLD  hart (Sevenum), ’t hart (Sevenum), stengel: stengel (Sevenum), stronk: strönk (Sevenum) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de stam van een koolplant [N 71 (1975)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7