19362 |
treuzelaar |
voorzichtige, een -:
ènne verzeechtige (L266p Sevenum),
⁄ne verzichtige (L266p Sevenum),
vuilaard:
veulerd (L266p Sevenum),
⁄ne veulert (L266p Sevenum)
|
iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
klungelen:
klùngele (L266p Sevenum),
knungele (L266p Sevenum),
treuzelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
trø͂ͅzele (L266p Sevenum)
|
met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21956 |
trichomonose |
het geel:
’t gaël (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Trichomonose: ziekte veroorzaakt door een parasitaire bacterie, die vooral huist in bek, keel en krop. Bij de besmette jongen zijn diarree met zure afgang de eerste verschijnselen. Er ontstaan gele ettergezwe [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23672 |
triduüm |
tridum (<lat.):
tridium (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
gemoerd:
gemeurd (L266p Sevenum),
gemēūrt (L266p Sevenum)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
trōēf (L266p Sevenum)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)]
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
troep (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
Opm. de ü netals bij woord glück.
trüp (L266p Sevenum)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34464 |
troep kippen |
klocht:
klǭx (L266p Sevenum)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22394 |
troeven |
troeven:
troeve (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22848 |
troeven (mv.) |
troeven (mv.):
trōēve (L266p Sevenum)
|
troeven (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|