22874 |
uit (voetbal) |
out (eng.):
out (L266p Sevenum)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
21664 |
uit de hand verkopen |
onderlings verkopen:
ongerlings verkōēpe (L266p Sevenum)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22119 |
uit een schuine richting t.o.v. die van de losplaats aankomen |
verkeerde hoek:
verkiërde hook (L266p Sevenum)
|
Hoe zegt men: uit een richting schuin ten opzichte van die van de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19028 |
uitbrander |
rappelement:
raplement (L266p Sevenum),
rapplement (L266p Sevenum)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
uitkienen:
oetkiène (L266p Sevenum),
oët-kiëne (L266p Sevenum)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32390 |
uitdoppen |
uitdoppen:
ū.t˱dǫpǝ (L266p Sevenum)
|
Met behulp van de dopbeitel en heulbankhamer een eerste uitholling maken in dat deel van de klomp waarin de klompopening moet komen. [N 97, 71]
II-12
|
31141 |
uitdraaien, oprekken |
op de leest zetten:
op dǝ lę̄s zętǝ (L266p Sevenum),
uitwijden:
uǝtwiǝjǝ (L266p Sevenum)
|
Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b]
II-10
|
33185 |
uiteen poten |
wijd:
wit (L266p Sevenum)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
32709 |
uiteenploegen |
afbouwen:
āf˱[bouwen] (L266p Sevenum)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
uiten:
oëte (L266p Sevenum)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|