26916 |
veenboor |
boor:
bōr (L266p Sevenum)
|
Een veenboor kan al naar gelang de diepte van het veen 1, 2, 3 of 4 meter zijn. De veenboor bestaat uit een korte steel waaraan een lang, smal blad bevestigd is dat aan de zijkanten is omgebogen zodat er een gootje ontstaat. Men steekt de boor in het veen en draait deze met behulp van een handvat rond. Doordat het gootje naar onderen toe iets nauwer wordt, blijft de inhoud erin. [II, 8b]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
moer:
mur (L266p Sevenum),
peel:
piǝl (L266p Sevenum)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
27017 |
veenkruiwagen |
klotwagen:
klotwāgǝ (L266p Sevenum)
|
Een aan het vervoeren van turf aangepaste kruiwagen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kruiwagen''. [II, 70]
II-4
|
26722 |
veenkuil |
kuil:
kul (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
peelvennen:
piǝlvęnǝ (L266p Sevenum)
|
De kuil waaruit men de turf haalt. [I, 15] || De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19]
II-4
|
24944 |
veenlaag |
baggerd:
baggert (L266p Sevenum),
bàggerd (L266p Sevenum)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26918 |
veenplaats |
klink:
kleŋk (L266p Sevenum)
|
Stuk land ter grootte van een veenplaats. Wan-neer het om grauwveen gaat, spreekt men van een vale strook. [II, 44]
II-4
|
26912 |
veenplas |
ven:
vęn (L266p Sevenum)
|
Vergelijk het lemma ''plas of meertje midden in de hei''. [II, 11]
II-4
|
26961 |
veenput |
put:
pøt (L266p Sevenum)
|
Zie ook het lemma ''veenkuil''. [II, 42]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
vaer (L266p Sevenum),
vàère (L266p Sevenum)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
pont:
pòngt (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
veer:
vèèr (L266p Sevenum),
vêr (L266p Sevenum)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|