24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄i̯ǝ (L266p Sevenum)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blōm (L266p Sevenum)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16]
II-1
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L266p Sevenum),
bloom (L266p Sevenum)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bol:
WLD
böl (L266p Sevenum),
WLD b.v. tulpen
bolle (L266p Sevenum),
knol:
WLD
knollen (L266p Sevenum),
WLD b.v. van dahlias
knolle (L266p Sevenum)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhofje:
hier bedoelt men kennelijk ?t kleine moes of bloementuintje omgeven door een beukenhaag
bloemenhufke (L266p Sevenum),
tuin:
toen (L266p Sevenum)
|
[Willems (1885)]Hoe noemt u: het stuk grond waarop groenten worden gekweekt (hof, moeshof, potagehof, lochting) [N 71 (1975)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bloemknop:
WLD
bloomknop (L266p Sevenum),
knop:
WLD
knop (L266p Sevenum)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoel (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
bloomkoêl (L266p Sevenum)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): bloemkool (brassica eleracea botrytis) (Eigenlijk geen bladgroente) [N 71 (1975)]
I-7, III-2-3
|
19646 |
bloemperk |
bloemenhofje:
bloomehöfke (L266p Sevenum),
hofje:
höfke (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19323 |
bluf |
ingebeelde gek:
ingebilde gek (L266p Sevenum),
opscheppen:
[=lm. opscheppen?, RK]
opschùppe (L266p Sevenum)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
deuk:
deuk (L266p Sevenum),
dompel:
dumpel (L266p Sevenum)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|