17658 |
vuist |
vuist:
vōēs (L266p Sevenum)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
doef (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27009 |
vuller |
vuilers:
vølǝrs (L266p Sevenum)
|
De vuiler vult de kruiwagen met turf. [II, 73]
II-4
|
32616 |
vulopening |
bomgat:
bomgā.t (L266p Sevenum)
|
De opening in de buik van de houten gierton, waardoor de opgeputte gier via een trechter in de ton werd gegoten. Van de onderstaande termen, die geen van alle specifiek zijn voor de vulopening van de oude gierton, zijn bomgat, spongat e.d. op één der openingen van houten tonnen in het algemeen van toepassing. [JG 1b add.; N 11A, 53b; monogr.]
I-1
|
27058 |
vuren |
vuren:
vø̄rǝ (L266p Sevenum)
|
Het bijeenbrengen van de gedroogde turf op stapels van 60 m3 is in L 244b vuren. In L 265 verstaat men onder vuren het in hopen zetten van turf, soort bij soort. [II, 85a]
II-4
|
19543 |
vuurslag |
vuurslag:
veurslaag (L266p Sevenum)
|
slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19544 |
vuursteen |
vuursteen:
veurstein (L266p Sevenum)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vø̄rtaŋ (L266p Sevenum)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wéije (L266p Sevenum)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18860 |
waarderen |
waarderen:
waardeere (L266p Sevenum),
wardeere (L266p Sevenum)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|