e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiebelen dazelen: daazele (Sevenum), dazele (Sevenum) Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
wieden, algemeen geden: gē̜i̯ǝ (Sevenum), wieden: wii̯ǝ (Sevenum) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wieg wieg: weeg (Sevenum), weëg (Sevenum), zuus: zuus (Sevenum), cf. WNT s.v. "zuus"zie zuze; cf. WNT (XXIX), kol. 532, s.v. "zuze - zuus"= klanknabootsend (wiegeliedje) wieg  zūūs (Sevenum) wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)] III-2-2
wiel karrad: karrāt (Sevenum), rad: rā.t (Sevenum), rāt (Sevenum), meervoud  rāi̯.ǝr (Sevenum), radje: verkleinwoord  rɛtjǝ (Sevenum) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband band: bank (Sevenum), karband: karbaŋt (Sevenum), reep: rīp (Sevenum) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielerwedstrijd ronde: rongde (Sevenum) Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)] III-3-2
wielewaal gele wielewaal: galle wielewaal (Sevenum), gèle wielewaal (Sevenum) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] III-4-1
wielgaffel gaffel: gafǝl (Sevenum), gavelspil: (mv)  gāvǝlspīǝlǝ (Sevenum) De twee schuingeplaatste stijltjes die samen een soort vork vormen waartussen het drijfwiel van het spinnewiel loopt. Volgens de informant van K 353 is deze gaffel daar onbekend. [N 34, B7] II-7
wierook wierook: wiroek (Sevenum), wirrek (Sevenum) Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookkorrels wierookskorrels: wirrekskorrels (Sevenum) Wierookkorrels. [N 96B (1989)] III-3-3