24124 |
bonte kraai |
koekravel:
kookravel (L266p Sevenum),
kōōkravel (L266p Sevenum)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskraag (L266p Sevenum)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontmantel:
bontmantel (L266p Sevenum)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
fompen:
fòmpe (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22552 |
boog |
boog:
boͅch (L266p Sevenum),
bǭx (L266p Sevenum),
enem bohch(j) (L266p Sevenum),
pijlenboog:
piləboͅ.ch (L266p Sevenum)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9, III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
handboogvereniging:
hangtboogverieniging (L266p Sevenum)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boem (L266p Sevenum),
bōēəm (L266p Sevenum),
buəm (L266p Sevenum),
buim (mv.):
büəm (L266p Sevenum)
|
boom [N M (1965)], [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L266p Sevenum)
|
I-7
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
WLD
kròĕn (L266p Sevenum),
kròèn (L266p Sevenum)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
31699 |
boomstam |
boomstam:
būǝmstam (L266p Sevenum)
|
De stam, ontdaan van kruin, takken en worteleind. [N 50, 13; monogr.]
II-12
|