e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijpad zijpad: ziepaad (Sevenum, ... ) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijspleet in de overrok snijdersgat: sniersgaat (Sevenum, ... ) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3
zijtak zijtak: WLD  ziej-tak (Sevenum), ziej-tàk (Sevenum) Een zijtak (uittak, bezijden tak). [N 82 (1981)] III-4-3
zijvaart vaartje: vartjǝ (Sevenum) Kanaal, smaller dan het hoofdkanaal, met een breedte van ongeveer zes meter. [II, 19b] II-4
zijwand bredje: (mv)  brɛ̄tšǝs (Sevenum), planken (mv.): plɛŋk (Sevenum) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwijk zijwijk: zē̜wik (Sevenum) Zijarm van de hoofdwijk. [II, 31e] II-4
zilvergeld zilvergeld: zilvergeld (Sevenum, ... ) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] || zilveren geldstukken [N 21 (1963)] III-3-1
zin (lust) zin: zin (Sevenum), zin hèbbe in... (Sevenum) het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] III-1-4
zindelijk droog: druüg (Sevenum), drŭŭg ziĕn (Sevenum) zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2
zingen fluiten: fluite (Sevenum, ... ), slaan: slaan (Sevenum) het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] III-4-1