19517 |
botervlootje |
boterschotel:
(doffe o)
botterschottel (L266p Sevenum)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
horden:
hǭrtǝ (L266p Sevenum)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
`:
fē̜.lt (L266p Sevenum),
grond:
groŋk (L266p Sevenum),
land:
laŋk (L266p Sevenum),
veld:
vɛlt (L266p Sevenum),
vɛ̄lt (L266p Sevenum)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
bouwvoor:
bǫu̯[voor] (L266p Sevenum),
de zwarte:
dǝ zwãrtǝ (L266p Sevenum),
nerf/erf:
dǝ nɛrǝf (L266p Sevenum),
dǝ ɛrǝf (L266p Sevenum)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
17639 |
bovendeel van de rug |
rug:
ruk (L266p Sevenum)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22144 |
bovendeksel van een duivenmand |
bovendeksel:
bove-deksel (L266p Sevenum)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: bovendeksel van een duivenmand? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33449 |
bovendeur |
bovendeur:
bǫu̯vǝ(n)dø̄r (L266p Sevenum)
|
Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c]
I-6
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
WLD
top (L266p Sevenum),
tòp (L266p Sevenum)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27072 |
bovenlast |
bovenlast:
bōvǝlāst (L266p Sevenum)
|
Ruimte boven op het turfschip waar men de turf stapelt. [II, 90e]
II-4
|
27079 |
bovenlast laden |
bovenlast laden:
bōvǝlāst lājǝ (L266p Sevenum)
|
De ruimte boven op het schip vol laden. [II, 90f]
II-4
|