e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Siebengewald

Overzicht

Gevonden: 1788
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
driekoningen driekoningen: driekeuninge (Siebengewald) 6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] III-3-3
driespansevenaar driehaam: drihām (Siebengewald) Het grote, verstelbare koppelhout, waarmee een dubbel zwenghout (waaraan weer twee enkele) en een enkel zwenghout van achteren onderling verbonden worden, wanneer men drie paarden naast elkaar voor een zwaar akkerwerktuig moet spannen. Zie afb. 100. Mogelijk zijn enkele termen van toepassing op het geheel van zwenghouten voor een driespan. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid ''drie'' ook varianten van het type ''drij''. [JG 1b + 1d add.; N 11A, 105] I-2
drievuldigheidszondag drievuldigheidszondag: drievuldigheidszondag (Siebengewald) De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)] III-3-3
drijfriem drijfriem: drīfrīm (Siebengewald), v-snaar: vēsnǭr (Siebengewald) Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.] II-11
drinkglas glas: glās (Siebengewald) drinkglas [RND] III-2-1
drinkkuil in de wei drink: dreŋk (Siebengewald) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droog weer droog: drûûch (Siebengewald) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek schotelslet: sxoͅtəlslɛt (Siebengewald) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
droogrek droogt: drøxt (Siebengewald) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11
dubbel eggen dubbel [eggen]: dø̜bǝl [eggen] (Siebengewald), met een halve eg [eggen]: met˱ ęn halǝvǝ ęx [eggen] (Siebengewald) Manier van eggen, waarbij men elke egstrook na het keren voor de helft overegt. Op deze wijze wordt de grond tweemaal door de eg-tanden bewerkt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a+ 1b+ 1d add.; N 11A, 84a] I-2