24341 |
kwaken |
kwaken:
WBD/WLD
kwáàkə (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalvər (Q116p Simpelveld)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20875 |
kwark |
fluitekaas:
fleutekieës (Q116p Simpelveld)
|
kwark
III-2-3
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwattel (Q116p Simpelveld)
|
kwartel [SGV (1914)]
III-4-1
|
32254 |
kwast, noest |
aast:
ǫas (Q116p Simpelveld)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwibīr (Q116p Simpelveld),
kwiebier (Q116p Simpelveld)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwaelə (Q116p Simpelveld),
kwêle (Q116p Simpelveld),
zengen:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 249): tsenke, plagen; tsenke, ziech, kibbelen.
tsénkə (Q116p Simpelveld)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
zengerij:
tempteren, het ~
de tsénkərei (Q116p Simpelveld)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeevər (Q116p Simpelveld)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
WBD/WLD
kwispələ (Q116p Simpelveld),
met der staart kwispelen:
mit der sjtats kwispele (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|