e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai maken schandalen: sjandale (Simpelveld), spektakel maken: sjpektakel make (Simpelveld) lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)] III-4-4
lawaai, herrie schandaal: sjandaal (Simpelveld), spektakel: sjpektakel (Simpelveld) een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)] III-4-4
ledikant bedstad: beͅtštat (Simpelveld) ledikant III-2-1
leeg, gezegd van een noot voos: voes (Simpelveld, ... ) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
leegloper leegloper: lêgleufer (Simpelveld) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leep, doortrapt slim: sjlum (Simpelveld) leep [SGV (1914)] III-1-4
leerling schoolkind: sjoeëlkink (Simpelveld) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leerlooier looier: lȳr (Simpelveld) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lę̄s (Simpelveld) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lief (Simpelveld), lieëw (Simpelveld) leeuw [SGV (1914)] || Leeuw. III-3-2