e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lof lof: hət loͅf (Simpelveld) het lof [RND] III-3-3
long long: long (Simpelveld), longe (Simpelveld) long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
lood, maat van 10 gram lood: loeēt (Simpelveld) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loodpan, gietlepel loodpan: lūǝtpan (Simpelveld) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loof blader: blaar (Simpelveld), lover: loover (Simpelveld), lover (Simpelveld) bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)] III-4-3
looi looi: luǝ (Simpelveld) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lyǝ (Simpelveld) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: sjoas (Simpelveld), sjöös (Simpelveld) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)] III-4-3
lopen lopen: loofe (Simpelveld) lopen [SGV (1914)] III-1-2
loper klaasmannetje: kloͅasmɛntjə (Simpelveld) loper III-2-1