28711 |
naaister |
naaierse:
niǝnǝšǝ (Q116p Simpelveld)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
18184 |
naakt |
naaks:
naksj (Q116p Simpelveld)
|
naakt [SGV (1914)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naald:
nolt (Q116p Simpelveld),
nǫlt (Q116p Simpelveld)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
23324 |
naar de kerk |
naar een kerk:
noa ’n kirch (Q116p Simpelveld)
|
naar { - de kerk} [SGV (1914)]
III-3-3
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q116p Simpelveld)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hǫt (Q116p Simpelveld)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegal (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
nachtegaal [SGV (1914)]
III-4-1
|
19796 |
nachtkastje |
nachtscommode-tje:
nātskoͅmyətjə (Q116p Simpelveld)
|
nachtkastje
III-2-1
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeel (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20185 |
naeboorte |
nageboorte:
naogeboert (Q116p Simpelveld)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|